Door: Menno van Duin, Marije Bakker, Vina Wijkhuijs

Inleiding
In het najaar van 2017 was Nederland in de ban van de vermissing van Anne Faber, een 25-jarige vrouw uit Utrecht. Na een wekenlange zoektocht werd duidelijk dat zij op een gruwelijke wijze om het leven was gebracht. De dader bleek een 27-jarige man die eerder geweld- en zedendelicten had gepleegd, daarvoor was veroordeeld en nog maar net deelnam aan een re-integratietraject. De vermissing en moord op Anne Faber beheerste begin oktober het nieuws en zou ook later nog een veel besproken onderwerp zijn. De nauwe betrokkenheid van de familie en de spontane hulp van vrienden bij het opsporingsonderzoek waren uniek te noemen.
In dit hoofdstuk gaan wij in op de vraag hoe aan de samenwerking tussen enerzijds de politie en anderzijds de familie en vrienden van het slachtoffer gestalte werd gegeven, wetende dat daar altijd dilemma’s of bezwaren aan kleven vanwege de vertrouwelijkheid en zorgvuldigheid waarmee met opsporingsinformatie en bewijsmateriaal moet worden omgegaan. Ten behoeve van dit hoofdstuk is gesproken met verschillende personen bij de politie en met Hans Faber, de oom van Anne. Daarnaast zijn vele mediaberichten geraadpleegd.

Feitenrelaas
Het is vrijdagmiddag 29 september 2017 als de 25-jarige Anne Faber besluit een fietstocht te gaan maken door de provincie Utrecht. Ondanks de slechte weersverwachting vertrekt ze rond 17.00 uur op haar oma-fiets vanuit Utrecht. Rond 18.15 uur stuurt ze haar vriend een whatsappje waarin ze aangeeft dat ze in Hollandsche Rading is, een dorpje dat tussen Utrecht en Hilversum ligt. Juist op dat moment barst er noodweer los. Ruim een halfuur later stuurt Anne naar haar vriend een selfie die genomen is op de kruising van de Hilversumsestraat en de Amsterdamsestraatweg in Baarn. Op de selfie is te zien dat ze in een regenjas in de regen staat. Ze heeft dan zo’n twintig kilometer gefietst. Als Annes vriend een uur later (om 19.50 uur) een bericht terugstuurt, wordt dit bericht niet gelezen. Hij probeert met Anne contact op te nemen, maar wanneer dit niet lukt, begint hij zich zorgen te maken. Zo ook Annes familie. In de nacht van vrijdag op zaterdag 30 september doen zij bij de politie melding van de vermissing en zoekt de moeder van Anne al met de auto. De politie start direct een onderzoek en constateert dat er geen aanwijzingen zijn die erop wijzen dat Anne een tijdje zou willen verdwijnen. Als zij op zaterdag niet komt opdagen bij een afspraak in Amsterdam, besluit de politie een opsporingsbericht te verspreiden. Diezelfde dag plaatst de vriend van Anne op Facebook een emotionele oproep die massaal (zo’n 130.000 keer) wordt gedeeld.1 Er wordt een rechercheteam samengesteld dat gesprekken voert met
bekenden van Anne en met mensen die haar nog hebben gezien. Ook worden de gegevens van de provider (telefoon) nagetrokken. Vooralsnog blijft echter onduidelijk waar Anne is en wat haar mogelijk is overkomen.

1 Zie ‘Leger meezoekers helpt de politie’, NRC Handelsblad, 3 oktober 2017. In dit artikel geeft een specialist in online zoeken aan dat dit meezoeken geschiedt vanuit een mix van
meelevendheid en sensatiezucht.c

Op zondagavond 1 oktober start de politie een zoekactie in Baarn, rondom de locatie waar Anne haar selfie maakte. Ook zijn familie en vrienden – mede naar aanleiding van de oproep van haar vriend op Facebook – dan inmiddels met zoeken gestart. Bijgestaan door de politie start op maandag een grote groep van familieleden, vrienden en anderen vanaf Paleis Soestdijk een uitgebreide zoektocht, waarbij vrij systematisch wordt geprobeerd verschillende gebieden te doorzoeken waar Anne waarschijnlijk langs is gekomen. Deze zoekacties leveren aanvankelijk niets op. Gedurende de dagen die volgen blijven politie en burgers zoeken. Ondertussen leveren haar telefoongegevens een duidelijker beeld op waar gezocht moet worden. De media doen uitgebreid verslag van de zaak: niet alleen feiten worden gebracht; soms wordt de zoektocht ook in beeld gebracht en live gevolgd.

Dinsdagmiddag 3 oktober wordt door vrienden langs de Amersfoortseweg in Huis ter Heide een jas gevonden, die mogelijk van Anne zou kunnen zijn. Diezelfde avond zoeken enkele vriendinnen van Anne uit of een dergelijke jas door Anne zou zijn gekocht. Dat blijkt het geval te zijn. De vindplaats wordt afgezet en de politie begint een sporenonderzoek. Ook forensisch onderzoek zal later uitwijzen dat het inderdaad om de jas van Anne Faber gaat. Die avond besteedt het programma Opsporing Verzocht aandacht aan de zaak.

De dagen erna blijven groepen burgers naar Anne zoeken en vindt hierover afstemming plaats met de politie. Elke tip en elk gevonden voorwerp dat mogelijk van Anne is of met haar vermissing te maken zou kunnen hebben, wordt onderzocht. Ook worden camerabeelden geanalyseerd in de hoop nieuwe aanknopingspunten te vinden om te bepalen waar en hoe verder te zoeken.

De familie van Anne vindt het allemaal te traag gaan en doet – bij monde van de oom van Anne, Hans Faber, onder andere in De Telegraaf een oproep. Hoe langer de familie en vrienden zoeken, hoe groter het zoekgebied wordt. Bij hen breekt het besef door dat zij het zonder ondersteuning van de politie en de inzet van anderen niet zullen redden. Donderdag 5 oktober kopt De Telegraaf op de voorpagina: ‘Laat leger naar onze Anne zoeken’. Veel vrijwilligers zijn na vijf dagen zoeken wat uitgeput geraakt, terwijl er nog een groot gebied is dat nog niet is doorzocht. Hans Faber zegt in het interview:[2 ‘Zoek ook naar daders’, De Telegraaf, 5 oktober 2017].

‘[W]e voelen allemaal dat de tijd verstrijkt en het belangrijk is dat het onderzoek nieuwe impulsen krijgt. Dat kan in onze ogen alleen als de zoekacties aanmerkelijk worden uitgebreid en met veel meer mankracht en inzet van technische hulpmiddelen en materiaal plaatsvinden dan tot nu toe.’

Diezelfde donderdag wordt ’s avonds in een vijver in het Blookerpark in Huis ter Heide een fiets aangetroffen die vrijwel zeker van Anne is. De fietst wordt onderzocht en de vijver wordt leeggepompt. RTV Utrecht doet live verslag van het dreggen van de vijver, maar in de vijver worden
geen sporen aangetroffen die naar Anne leiden. Wel wordt de volgende dag een rugzak gevonden die op de rugzak van Anne lijkt. Ook wordt die dag bevestigd dat de gevonden jas inderdaad van Anne is.

Inmiddels is het een week geleden sinds Anne werd vermist. De zoekacties gaan onverminderd door. Op maandag 9 oktober lijkt er sprake van een doorbraak in het onderzoek, wanneer een 27-jarige man wordt aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de vermissing van Anne. Op basis van DNA-sporen die op de jas van Anne zijn aangetroffen, is hij als verdachte in beeld gekomen. De man heeft voor een aantal gewelds- en zedendelicten een straf uitgezeten en is voor de uiteindelijke terugkeer in de samenleving opgenomen in een forensisch psychiatrische kliniek in Den Dolder. Hij wordt verhoord en zijn gangen worden nagegaan vanaf de dag waarop Anne vermist raakte. Op basis van informatie die langs die weg verkregen wordt, voert de politie op woensdag 11 oktober en donderdag 12 oktober zoekacties uit in Zeewolde. De informatie die de politie van de verdachte heeft verkregen, leidt naar een gebied in de omgeving van het Nulderpad in Zeewolde. Met grote schermen wordt aan de massaal uitgerukte media duidelijk gemaakt dat het niet de bedoeling is dat het eventueel aantreffen van Annes lichaam op welke wijze dan ook in beeld wordt gebracht. Desondanks besluiten enkele journalisten met een klein vliegtuig de lucht in te gaan en worden er drones ingezet, om het werk van de forensische politie te volgen. Al diezelfde donderdagmiddag komt De Telegraaf met de primeur en publiceert op zijn site, nog voordat een officieel bericht is uitgegaan, dat het lichaam van Anne is gevonden. Om 18.00 uur is
er een officiële persbijeenkomst waar bekend wordt gemaakt dat het levenloze lichaam van Anne is aangetroffen.

In de daaropvolgende maanden doet de recherche uitgebreid onderzoek naar de toedracht van Annes dood. Onderzocht wordt wat er precies is gebeurd en welke rol de aangehouden verdachte daarbij heeft gespeeld. De verdachte verklaart dat hij Anne op 29 september 2017 van haar vrijheid heeft beroofd, heeft verkracht en om het leven heeft gebracht. Op woensdag 10 januari 2018 vindt een eerste pro forma zitting plaats; de inhoudelijke zitting volgt op 11 en 12 juni. Op 17 juli 2018 wordt de  verdachte, Michael P., veroordeeld tot 28 jaar cel en tbs met dwangverpleging. Hij gaat in hoger beroep.

Goed samenwerken (co-creatie)
In Nederland worden per jaar zo’n 40.000 meldingen gedaan van een vermissing van een persoon. In de meeste gevallen zijn de vermiste personen binnen een paar dagen weer terecht, doordat ze gevonden zijn of omdat ze zelf terugkeren naar huis. De meeste vermissingszaken komen dan ook nauwelijks in het nieuws. In het geval van Anne Faber was dat anders. Al na een paar dagen was heel Nederland in de ban van haar vermissing. Niet alleen de politie startte een zoektocht, ook haar familie, vrienden en anderen gingen naar haar op zoek.

Een van de zaken die deze casus bijzonder maakte, was de interactie en samenwerking tussen de politie en de familie. Dat ging in deze casus verder dan burgerparticipatie in haar klassieke vorm, waarbij de politie met tips en aanwijzingen wordt geholpen door burgers. Het betrof hier gaandeweg een min of meer geïnstitutionaliseerde samenwerking tussen enerzijds familieleden en vrienden die een crisisteam hadden gevormd en anderzijds de politie (in casu de SGBO en het TGO). Een leidinggevende politiefunctionaris stemde (vanaf een dag of vijf na de vermissing) frequent af met een direct familielid over uiteenlopende zaken.

In de politiewetenschap is de laatste jaren veel aandacht voor het verschijnsel co-creatie, juist op het terrein van opsporing en recherche (zie bijvoorbeeld Kop, 2012; Jong & Hogendoorn, 2017). Daaruit wordt duidelijk dat co-creatie veel meer behelst dan alleen wat beter luisteren naar en informatie zoeken bij burgers. Co-creatie betekent een werkelijk wederkerige relatie tussen politie en burgers, waarbij de politie niet alleen vraagt en ophaalt, maar ook aanreikt, informeert en regelmatig een terugkoppeling geeft. De politie houdt daarmee burgers actief betrokken in het opsporingsproces. In dit geval betekende co-creatie een vergaande relatie tussen samenleving (in dit geval het crisisteam-Faber) en politie in het kader van opsporingsactiviteiten maar ook
op het terrein van de (afstemming van de) crisiscommunicatie. Het is voor de politie niet altijd gemakkelijk in een dergelijke situatie deze samenwerking aan te gaan. Enkele jaren geleden speelde in dezelfde  politieregio (en buurt) de vermissing van de broertjes Ruben en Julian. De moeder deed toen een wanhopige oproep op Facebook, die vervolgens een enorme hype op sociale media veroorzaakte. Iemand nam het initiatief mensen via Facebook op te roepen om gezamenlijk een zoektocht te starten, wat de politie destijds duidelijk in verlegenheid bracht: ‘Moest hier wel aan meegewerkt worden?’ (zie Jong, Dückers & Holsappel, 2014). Schoorvoetend werden stappen gezet om de samenwerking met zoekende burgers aan te gaan.

Inmiddels zijn we een paar jaar verder en wordt het voor de politie en ook andere (overheids)instellingen steeds duidelijker dat bepaalde vormen van co-creatie welhaast onvermijdelijk zijn. Vooral het groeiend gebruik van sociale media versterkt dat proces. De wereld verandert, iedereen kijkt mee en vindt er wel iets van. De tijd dat alle kennis en informatie alleen bij – in dit geval – de politie aanwezig is, is voorbij. Op vele fronten kunnen ook andere organisaties of personen zaken gewoon goed, zo niet beter dan de politie.

Deze ontwikkeling stelt de politie uiteraard wel voor een uitdaging. De hulp die burgers bieden kan waardevol zijn, maar hoe zet je hen op een goede manier in ten bate van het politieonderzoek? Hoe leid je de hulp die door burgers wordt aangeboden in goede banen, zonder dat bewijsmateriaal wordt ‘vernietigd’ of informatie over de dader vroegtijdig naar buiten wordt gebracht? Hoeveel informatie kan c.q. moet je delen om van wederkerigheid te kunnen spreken? Was hier nu sprake van co-creatie en waartoe leidde dat?

Het achterliggende dilemma
Natuurlijk was het grootste dilemma dat speelde rond de casus van Anne Faber de vraag hoe het kon dat zedendelinquent Michael P. op die desbetreffende avond – in de toestand waarin hij zich toen bevond – de gelegenheid had deze daad te verrichten. Had de samenleving – en in dit geval Anne Faber – niet tegen hem beschermd moeten worden? Hoe kon het dat Michael P. vanuit de kliniek in Den Dolder zo veel vrijheid kreeg en ongestoord Ritalin en andere middelen kon innemen? Waarom was hij, gezien zijn eerdere daden en uitspraken, niet opgenomen in een
tbs-kliniek? Was hij er al aan toe bepaalde vrijheden te genieten of was zijn toestand nog zodanig dat hij eerst een langere straf had moeten uitzitten?

Veel van dit soort vragen kwamen na de dramatische gebeurtenissen en de bekentenis van Michael P. in verschillende media uitgebreid naar voren. Weinig andere Nederlandse incidenten kregen in 2017 zo veel aandacht als juist deze moord op Anne Faber. Tijdens de rechtszitting in juni 2018 bleek dat Michael P. op de avond van de moord – naar eigen zeggen – strak van de pillen en stijf van de stress stond (Algemeen Dagblad, 16 juni 2018), maar desondanks wel gewoon buiten de inrichting mocht zijn. Hij had kort daarvoor gehoord dat zijn vriendin (een voormalig patiënt uit dezelfde inrichting) zwanger was.

Uit een onderzoek van een tweetal inspecties, in casu de Inspectie van Justitie en Veiligheid en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), blijkt dat er over de inrichting en de bemensing wel het een en ander was op te merken. Er was zo veel verloop onder het personeel dat er maar weinigen waren die enig zicht hadden op de geestesgesteldheid van patienten en dus een behoorlijke inschatting van hen konden maken.

Feitelijk blijft het een lastig dilemma of en wanneer een ex-gedetineerde – in dit geval een zedendelinquent – bepaalde vrijheden krijgt en daarmee een risico ontstaat dat (opnieuw) een verschrikkelijke daad wordt verricht. Enerzijds is voor de terugkeer in de samenleving zo’n traject van geleidelijkheid en wennen aan het leven buiten de gevangenis of inrichting waardevol. Anderzijds kleven er ook altijd risico’s aan. Daarbij speelt mee dat het altijd lastig is in te schatten hoe een patiënt/gedetineerde zich ontwikkelt. ‘Het jaren vooruit voorspellen van iemands gedrag na een paar uur aan gesprekken is iets wat de menselijke capaciteit van het brein ontstijgt, óók dat van de deskundige’, aldus de Nationale Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen in het rapport Gewogen risico (2017). Desondanks pleit de Nationale Rapporteur voor standaardgebruik van risicotaxatie-instrumenten. Anderen twijfelen aan de waarde van dergelijke instrumenten. Ook hiermee zijn de risico’s nog steeds lastig in te schatten. En daarnaast: ook als op basis van een dergelijk instrument een kleine kans op recidive zou bestaan, wat betekent
dat dan in de praktijk? Is dat een acceptabel risico?

Overigens kunnen de risico’s natuurlijk wel worden ingeperkt door gerichte behandeling en goede monitoring van de desbetreffende persoon. Er zijn in deze casus verschillende indicaties dat dat niet goed is gebeurd. Het onderzoek dat na de moord is ingesteld door de inspecties JenV en Gezondheidszorg & Jeugd en het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid zullen mogelijk antwoord geven op een aantal van deze vragen. Hoe kon het dat iemand met deze achtergrond zo veel vrijheden kon hebben? Wat is er in de penitentiaire inrichting in Vught en later in Den Dolder aan monitoring en behandeling gedaan?

Analyse
Toen op zaterdag 30 september steeds waarschijnlijker werd dat Anne spoorloos was, formeerde de politie een TGO (team grootschalige opsporing). Omdat er op de politie meer afkwam dan alleen het opsporingsonderzoek, werd daarnaast een SGBO in het leven geroepen. Zo kon er meer gericht aandacht worden geschonken aan de externe communicatie, de media-aandacht en aan de organisatie van de zoektochten en afstemming met anderen.

Ook de familie en vrienden van Anne organiseerden zich en startten een soort van TGO op (het ‘crisisteam-Faber’). Dit team richtte zich niet alleen op de aansturing en afstemming van de zoektochten, maar verrichtte ook zelfstandig onderzoek naar de mogelijke fietsroute van Anne. Ook gingen zij op zoek naar camera’s en camerabeelden van particulieren en bedrijven. In de loop van de eerste week werd met deze aanpak iets meer duidelijk over de fietsroute van Anne en konden ook verschillende routes worden uitgesloten. In enkele dagen was er een gezelschap van familieleden en vrienden van Anne georganiseerd met brede kennis en vaardigheden: een fietskoerier die plaatselijk alle weggetjes kende, een google-maps-expert, een helikopterpiloot die zorgde voor goede stafkaarten van het leger, een ervaren crisiscommunicatiemanager en zo nog wat anderen. Feitelijk waren er twee teams – aanvankelijk bijna los van elkaar –aan het opsporen.

Er was vanaf het begin al wel het nodige contact tussen politie en de familie (politie hielp mee met de zoektochten; er waren familierechercheurs ingezet) maar deze relatie werd duidelijk hechter vanaf donderdag 5 oktober; de dag waarop De Telegraaf de oproep van de familie op de voorpagina plaatste. Die middag was er een eerste overleg tussen de onderzoeksleider van de politie, Ad Sanders, en de familie van Anne.

Voor de familie was een grotere en steviger rol van de politie in het hele proces cruciaal. De politie nam vanaf dat moment duidelijk(er) de coördinatie van de zoekacties over en regelde voor het crisisteam-Faber een geschikt onderkomen om vanuit te opereren (de brandweerkazerne in Zeist). Vanaf dat moment was er – mede vanwege het wederzijds vertrouwen tussen Ad Sanders (iemand die duidelijk meedacht met de familie) en Hans Faber – meer sprake van co-creatie en ging de politie meer informatie en belangrijke nieuwe ontwikkelingen delen met Hans Faber en de familie. Op de brandweerkazerne in Zeist werd bijvoor- beeld uitgebreid informatie uitgewisseld over de mogelijke fietsroute van Anne en over andere mogelijk relevante opsporingsinformatie.

Samen Zoeken
Het in samenwerking met burgers opsporen van vermisten is na de zoektochten uit 2013 (Ruben en Julian) een stuk professioneler geworden. Zo is er een app Samen Zoeken ontwikkeld die belangrijke ondersteuning biedt bij het organiseren van een zoektocht. Wie meezoekt krijgt op zijn scherm een kaartje te zien van het gebied waar de vermiste zich mogelijk bevindt. Over dat kaartje ligt een raster. Als er in een raster wordt gezocht, kleurt dat vakje donkerder. Zo is zichtbaar waar meer en waar weinig c.q. niet is gezocht. Ook kan de politie in de app zoektips delen met burgers en burgers kunnen elkaar foto’s sturen als ze wat bijzonders zien. [Zie voor een uitvoeriger beschrijving ‘Zoek mee naar vermiste, maar loop de politie niet in de weg’, NRC Handelsblad, 16 januari 2018]. In 2018 kreeg de politieman Ronnie Hessels de Innovatieprijs voor deze door hem gemaakte app. Overigens is bij de zoektochten naar Anne Faber geen gebruikgemaakt van deze app, maar zijn wel vergelijkbare vormen van ICT-ondersteuning gehanteerd.

Co-creatie en mogelijke knelpunten
Bij de politie was en is er altijd een deels terechte angst dat volledige co-creatie rond opsporing niet goed mogelijk is. Zo kunnen burgers ongewild sporen uitwissen, wat vervolgens de opsporing ernstig kan belemmeren. In deze casus vonden personen die werden aangestuurd door het crisisteam-Faber de jas van Anne ‘(…) in één van de onderste vakjes op de kaart. Op een onlogische plek om te zoeken, want haar route ging hier niet langs’.[Citaat uit interview met Hans Faber in Blauw, nr. 3, juni 2018, p. 12-16]. Degenen die de jas vonden, gingen – mede door de vooraf gegeven instructies – er zo voorzichtig mee om dat enkele dagen later, op basis van deze vondst, DNA-materiaal van de mogelijke dader kon worden vastgesteld en Michael P. kon worden opgepakt.

Een ander lastig punt is het gegeven, dat ook in deze casus opkwam, dat vooraf nooit is uit te sluiten dat iemand van de familie (in)direct betrokken of de dader kan zijn. Zo waren de vriend van Anne en ook familieleden onderwerp van rechercheonderzoek. Omzichtigheid vanuit de politie is dus altijd geboden. Op het moment dat de politie en het crisisteam-Faber steviger gingen samenwerken was het scenario van betrokkenheid van een bekende of familielid inmiddels geen thema meer. Binnen het TGO was al formeel vastgesteld dat deze personen uitgesloten waren van betrokkenheid. Het crisisteam-Faber had zelf ook verschillende maatregelen getroffen om te voorkomen dat relevante informatie gedeeld zou worden met mensen die er andere intenties mee hadden. Het kernteam bestond uit mensen die de familie goed kende. Iedereen die meehielp werd geregistreerd en daarmee waren er dus geen ‘anoniemen’. Daarnaast werd iedere dag een nieuwe
WhatsApp-groep aangemaakt, zodat personen die al waren gestopt met zoeken geen (actuele) informatie meer kregen. Ten slotte was er vanaf het begin een grote discipline in de communicatie. Vragen gingen naar de woordvoerders; niemand sprak zelfstandig met de media. Sociale media werden gevolgd. Belangrijke externe communicatie (zoals het interview met De Telegraaf) werd vooraf uitgebreid in het kernteam besproken.

Strafrechtjurist Brinkhoff waarschuwde in een interview in NRC Handelsblad voor nog andere risico’s bij burgerzoektochten. Zo kan een zoeker opeens oog in oog komen te staan met de dader of de vermeende dader. In het laatste geval zou zomaar – vaak via sociale media – een verkeerde verdachte in verband kunnen worden gebracht met het misdrijf. In de casus van de Boston Marathon (2013) leidde dat ertoe dat Sunil Tripathi aan de hand van camerabeelden als meest waarschijnlijke dader werd gezien, waarna vervolgens heel Amerika achter deze onschuldige persoon aanzat en zijn familie werd bedreigd. ‘Het gevaar is dat burgers steeds meer de rol van opspoorder, aanklager én rechter op zich nemen’, aldus Brinkhoff. [‘Zoek mee naar vermiste, maar loop de politie niet in de weg’, NRC Handelsblad, 16 januari 2018].

Buitensporig …
Bij een vermissingszaak waar veel aandacht naar uitgaat, kunnen zaken ook uit de hand lopen. Begin 2018 was er een aflevering van Medialogica waarin uitvoerig werd ingegaan op de zoektocht naar Ruben en Julian in 2013, wat daaromheen zoal gebeurde en vooral hoe mensen en organisaties over de schreef gingen. Een vrouw die had meegezocht vond dat ze na afloop ook wel het recht had om bij de begrafenis aanwezig te zijn. Een verslaggever van het Algemeen Dagblad die het adres van de moeder in de krant zette, omdat er nu eenmaal ‘een enorme honger naar informatie’ was. Een militair die toegaf dat men, vanwege de mediadruk, ’s nachts – volstrekt zinloos – maar doorging met zoeken. Een familierechercheur die in die tijd dagelijks contact had met de moeder en de vertrouwelijke band schond, door er later in een televisieprogramma uitvoerig over te vertellen.[‘Heel Holland zoekt: De vermissing van de broertjes Ruben en Julian’, uitzending Medialogica van 23 januari 2018. Zie ook de mooie bespreking van televisierecensent Arjen Fortuin van deze aflevering in NRC Handelsblad, 24 januari 2018].

Ook bij de vermissing van Anne Faber kwamen excessen voor. Zo bleken met een drone foto’s te zijn gemaakt in Zeewolde tijdens het opgraven van Annes lichaam en zette het ANP een helikopter in om beelden te vergaren, waarvan één foto al snel werd gedeeld in de sociale media. RTV Utrecht volgde live het leegpompen van het vijvertje waar Annes fiets werd gevonden. In die bewuste periode heeft het Veiligheidsinformatiecentrum (VIC) van Veiligheidsregio Utrecht ten behoeve van met name de meest betrokken gemeenten (Utrecht en Zeist) systematisch de sociale media gevolgd en waar nodig gemeenten geïnformeerd over eventuele gevoeligheden of zaken die mogelijk onrust zouden kunnen veroorzaken.

Misschien zijn deze bezwaren legitiem. Maar of er nu mogelijk sporen vernietigd worden, een bekende eventueel betrokken is, het tot een confrontatie met de verdachte komt of een onschuldig persoon wordt verdacht, vanuit de samenleving zullen allerlei initiatieven worden ondernomen om de vermiste te traceren. Zeker in een geval als deze, waar een ongekend grote (sociale) media-aandacht naar de zaak uitging. Of dat nu op prijs wordt gesteld of niet. De politie en eventueel anderen ontkomen er niet aan te proberen deze massale ‘urge’ vanuit de samenleving zo goed als mogelijk in beheersbare banen te leiden. Facebook, Twitter, Instagram en al die andere sociale media zijn er nu eenmaal en juist bij bepaalde soorten van gebeurtenissen gaan die viral. Deels zijn die gebeurtenissen voorspelbaar en deels gaat dat zonder dat het vooraf zou zijn verwacht. Alleen al dat gegeven maakt het meer en meer noodzakelijk dat een relatie wordt gelegd tussen politie
en deze (liefst zo georganiseerd mogelijke) groep. Daarbij is het – zeker voor de politie – goed als bij de zoekacties organisaties betrokken zijn die hebben nagedacht over en georganiseerd zijn om een zoekoperatie te verrichten (bijvoorbeeld het Rode Kruis of de krijgsmacht).

Daarnaast konden er juist door de (gaandeweg nauwere) samenwerking afspraken worden gemaakt tussen politie en het crisisteam-Faber. Daarbij beschikte het crisisteam-Faber over relevante knowhow en informatie, hield het een vinger aan de pols en daarmee ook de politie scherp (‘is die camera al uitgekeken; over enkele dagen zullen de beelden zijn gewist’). De politie en anderen deden hun best, maar zo intens gedreven als het crisisteam van familieleden, vrienden en bekenden van Anne waren zij mogelijk niet. Toch liepen ook aan de kant van de politie de emoties flink op en stelde het TGO soms bepaalde prioriteiten (en lieten ze daarmee zaken lopen die door de familie werden aangedragen) op basis van onderzoekslijnen waarvan de familie op dat moment nog niet op de hoogte was.

Burgerparticipatie of politieparticipatie
Wij hebben vaak de neiging te veronderstellen dat de overheid, en in dit geval de politie, in crisisachtige situaties ‘in the lead’ is en burgers zo mogelijk aanhaken. Er is dan sprake van burgerparticipatie. Maar evenzogoed kan het juist andersom zijn. Dan zijn burgers ‘in the lead’ en haakt de politie aan; politieparticipatie. In deze casus zagen wij verschillende varianten.

Feitelijk namen burgers (het crisisteam-Faber) de eerste dagen het initiatief bij het zoeken. In een persbericht van de politie staat ook dat ‘tientallen agenten aangehaakt waren om de familie te ondersteunen’.[‘Leger meezoekers helpt de politie bij vermissing Anne Faber’, NRC Handelsblad, 2 oktober 2017.]

‘Ik weet nog dat we de eerste maandag bij Paleis Soestdijk verzamelden. Daar waren ook lokale agenten. Je verwacht dat dan iemand in uniform de leiding neemt en zegt wat je moet gaan doen. Maar ze waren daar om ons te ondersteunen. Dat was best verwarrend en frustrerend.’ [Citaat uit interview met Hans Faber in Blauw, nr. 3, juni 2018, p. 12-16].

Politie en burgers (in dit geval dus vooral het crisisteam-Faber) werkten aanvankelijk behoorlijk los van elkaar.

‘We hadden meer willen horen van het TGO. Als je echt wilt samenwerken moet je informatie durven delen. Zaken terugkoppelen. Als burgers informatie delen met een TGO, geef daar dan op zijn minst feedback op. (…) Je vindt een camera op een cruciale plek en je weet dat de beelden over enkele dagen worden gewist. Dan wil je weten of ze op tijd zijn opgevraagd. Daar kregen we dan geen antwoord op.’ [Citaat uit interview met Hans Faber in Blauw, nr. 3, juni 2018, p. 12-16.]

Later, vanaf donderdag 5 oktober, is er meer sprake van co-creatie en kwamen de burger- en politieparticipatie meer en meer in een natuurlijk evenwicht. Na het eerste overleg tussen Ad Sanders en Hans Faber groeide het wederzijds vertrouwen en probeerden beide partijen elkaar zo goed mogelijk op de hoogte te houden. De politie hanteerde daarbij het uitgangspunt dat zij nieuwe informatie eerst zouden delen met de familie, vervolgens in de driehoek en met de betrokken bestuurders en vervolgens intern en dan pas de media zouden informeren. Zo kwam Sanders eerst naar de brandweerkazerne in Zeist (het crisiscentrum van het crisisteam-Faber) toen de politie het lichaam van Anne had gevonden.

Afronding
De vermissing en dood van Anne Faber vormden in 2017 een van de meest dramatische gebeurtenissen in Nederland. Het is veelzeggend dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid een onderzoek is gestart naar de wijze waarop tijdens de re-integratie van gedetineerden en tbs-gestelden rekening wordt gehouden met de veiligheid van de samenleving.

De casus leert ons daarnaast iets over de hobbels en de mogelijkheden van co-creatie; de samenwerking tussen politie en burgers. Het valt niet meer te ontkennen dat – of wij het nu willen of niet – de rol van burgers bij vermissingen en sommige andere crisisachtige gebeurtenissen alleen maar zal toenemen. De politie en andere (overheids)instanties zullen hier met vallen en opstaan aan moeten wennen. Voor verdergaande co-creatie is, naast een behoorlijke professionaliteit aan de kant van de burgers, zoals in dit geval bij het crisisteam-Faber, ook een bepaalde mindset bij de politie wenselijk. Hans Faber zei het in een interview als volgt: [Citaat uit interview met Hans Faber in Blauw, nr. 3, juni 2018, p. 12-16].

‘Stel je meer open, binnen de beperkingen van het strafrecht. Kijk de familie in de ogen en als er vertrouwen is, werk dan waar mogelijk samen. Durf gebruik te maken van lokale kennis, van externe bronnen. Familie en vrienden kunnen wat toevoegen aan een TGO’.

Bron: IFV

 

Gerelateerde berichten:

  • Geen gerelateerde berichten

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *