De politie mag incidenteel kijken op Facebook of Twitter. Wil men mensen structureel volgen, er gegevens over opslaan, of ‘vriend’ worden, dan is in principe een bevel nodig. Belangrijk is hoe openbaar een verdachte zijn informatie heeft gemaakt. Als het hun evidente bedoeling is informatie zelf wijd te verspreiden, dan mag de politie meekijken; ook als daarvoor gefingeerde accounts gebruikt worden.
Jihadproces Context-zaak
Dat openlijk sympathiseren, bijvoorbeeld door berichten te retweeten mag, hebben we al in een eerder blog beschreven. Nu kijken we nader naar het rechercheren op Facebook en Twitter.
Want de politie rechercheerde op Facebook niet volgens de regels in deze recente jihadzaak, maar het had?geen gevolgen voor het vonnis. Er was stelselmatig op onjuiste wijze informatie gewonnen via Facebook, en dat is in strijd met de regels die de politie moet volgen bij informatie inwinnen. Wat leren we hiervan?
Het vonnis laat zien hoe de zaak in zijn werk ging.
Gefingeerde accounts
De zes verdachten maakten gebruik van social media. Ze hadden of beheerden ??n of meer Facebookpagina?s, of waren lid van groepspagina’s?en een aantal?hadden ook ??n of meer Twitteraccounts. In het kader van het onderzoek heeft de politie de berichtgeving op social media gemonitord.
Om een betere informatiepositie op Facebook te kunnen verkrijgen en, meer in het bijzonder, om de contacten van de verschillende verdachten en hun specifieke uitingen in beeld te krijgen, heeft de politie een tweetal?Facebookaccounts aangemaakt met gefingeerde namen. Er?werden?vriendschapsverzoeken verstuurd en vanaf het account werden berichten gestuurd naar de verdachten, om te achterhalen waar ze bijvoorbeeld voetbalden. De gegevens hiervan?werden op politiesystemen opgeslagen.?Arnoud Engelfried schreef er ook een stukje over op zijn blog Ius Mentis:
“Nu is er op zich weinig mis met een nepaccount aanmaken en anderen gaan bevrienden of volgen, maar specifiek voor de politie ligt dat anders.?Die mogen niets doen dat de grondrechten van de burger schendt, tenzij daar een grondslag in het wetboek van strafvordering voor gevonden wordt. Die werd gevonden in artikel 126j Strafvordering:
In geval van verdenking van een misdrijf kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar (?) zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar, stelselmatig informatie inwint over de verdachte.
Taalkundig sluit dit best goed aan bij ?onder een nepnaam op Facebook een verdachte bevrienden en zien wat hij post?. Toch maakte de verdediging bezwaar: de bevelen waren over een zeer beperkte periode gegeven, en er werd veel langer gevolgd en geregistreerd. Het OM stelde daar tegenover dat een politieagent in het algemeen gewoon mag rondkijken wat mensen in het openbaar doen en zeggen. Artikel 3 Politiewet geeft haar die bevoegdheid, zolang er geen inbreuk op de grondrechten plaatsvindt.”
Zienswijze rechtbank
Doorslaggevend bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van een opsporingsmethode zoals in deze zaak is gehanteerd door de politie is in welke mate de inzet van die methode inbreuk maakt op het recht van een verdachte op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Is sprake van een niet meer dan geringe inbreuk (waarbij het moment van inzet van het opsporingsmiddel leidend is, niet de resultaten) of bergt de gebruikte opsporingsmethode geen bijzondere Risico?s voor de integriteit en de betrokkenheid van de opsporing in zich, dan biedt artikel 3 van de Politiewet een toereikende wettelijke grondslag voor het inzetten van de bewuste opsporingsmethode. Is dit niet het geval, dan moet de politie aan de officier van justitie vragen bijvoorbeeld (maar dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval) een bevel ex artikel 126j Sv af te geven.
Observatie & Wet BOB
Voor observatie is een aantal elementen van belang: de duur, de plaats, de intensiteit of frequentie en het al dan niet toepassen van een technisch hulpmiddel dat m??r biedt dan alleen versterking van de zintuigen. Ieder voor zich, maar met name in combinatie, zijn deze elementen bepalend voor de vraag of een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven wordt verkregen. Naarmate de observatie langer plaatsvindt, de plaats waar de te observeren persoon zich bevindt intiemer is, de intensiteit of frequentie waarmee geobserveerd wordt groter is, dan wel een technisch hulpmiddel dat wordt ingezet meer mogelijkheden biedt, is de kans groter dat een dergelijk beeld wordt verkregen (?).
Van stelselmatige observatie kan sprake zijn bij zowel langdurige als kortstondige vormen van observatie. Bepalend is dat de observatie tot resultaat kan hebben het in beeld brengen van een bepaald aspect van iemands leven. Een normale surveillance zal geen vorm van stelselmatige observatie zijn. Ook het oppervlakkig in de gaten houden van bijvoorbeeld een groep jongeren zal doorgaans geen stelselmatige observatie zijn. Wanneer echter een persoon intensief of frequent wordt gevolgd, zal wel sprake zijn van stelselmatige observatie.
Het onderscheid met de stelselmatige observatie is daarin gelegen dat de opsporingsambtenaar uitdrukkelijk tot opdracht heeft om op zodanige wijze aanwezig te zijn in de omgeving van de verdachte, dat de verdachte of personen uit de directe omgeving van de verdachte met hem contacten onderhouden zonder dat zij weten dat zij met een opsporingsambtenaar van doen hebben. De opsporingsambtenaar observeert dus niet alleen, maar interfereert actief in het leven van de verdachte. Hij gaat daarbij verder dan alleen waarnemen of luisteren. Gelet op de stelselmatigheid waarmee dit kan gebeuren, kan deze bevoegdheid een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte.
Denkbaar is dat dit de vorm aanneemt van het stelselmatig inwinnen van informatie in een nieuwsgroep op Internet waaraan ook de verdachte deelneemt, zonder dat de deelnemers aan de nieuwsgroep weten dat zich onder hen een opsporingsambtenaar bevindt (?). Hierbij gaat het overigens alleen om het door de ambtenaar?actief deelnemen aan de nieuwsgroep, doordat hij of zij zelf berichten post en aldus tracht van anderen informatie los te krijgen; het slechts rondkijken in een nieuwsgroep en lezen wat voor een ieder toegankelijk is, is zoals eerder aangegeven zonder meer geoorloofd.
De Minister van Justitie heeft al eerder naar voren gebracht dat een opsporingsambtenaar op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993??als ieder ander kan rondkijken in de digitale wereld en kennis kan nemen van de voor een ieder raadpleegbare informatie. (?).?Zoals de politie, al dan niet in burger, op straat mag surveilleren en rondkijken, zo mag een rechercheur vanachter zijn computer hetzelfde doen op internet. Een uitdrukkelijke wettelijke grondslag is daarvoor niet nodig?. Daarbij wordt door de Minister opgemerkt dat deze bevoegdheid om rond te kijken op een openbaar netwerk niet de bevoegdheid impliceert om stelselmatig voor de uitoefening van de politietaak gegevens van internet te downloaden en in een politieregister op te slaan (inwinnen).
Stelselmatig inwinnen en opslaan gegevens en wet BOB
De rechtbank constateert dat een groot deel van de in het dossier aanwezige berichtgeving op social media is veiliggesteld en opgeslagen in een periode waarin geen bevel of bevelen ex artikel 126j Sv voorhanden was/waren voor zgn.?Bijzondere?OpsporingsBevoegdheden (wet BOB). De rechtbank is, indachtig de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis en rechtspraak, van oordeel dat genoemde activiteiten echter w?l met dergelijke bevelen gedekt hadden moeten zijn omdat deze moeten worden aangemerkt als het stelselmatig inwinnen van informatie over de verdachten die het aangaat.
Door de activiteiten van de verschillende verdachten op social media gedurende langere periodes te volgen, te bekijken en veilig te stellen werd niet alleen zicht verkregen op het persoonlijke leven van de verdachten, maar ook op hun contacten en de inhoud van die contacten in relatie tot de verdenking (in veel gevallen het ?ronselen? voor de gewapende jihadstrijd in Syri?). Ook werd zicht verkregen op het verleden; een Facebookpagina en een Twitteraccount zijn immers niet ?statisch?. Ze bevatten niet alleen informatie van ?nu?; ook in het verleden geplaatste berichten (en dat kan ver in de tijd teruggaan) zijn toegankelijk. Op dit punt is naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van een vormverzuim.
Het gefingeerde politie-account is aangemaakt op een moment waarop geen bevelen ex artikel 126j Sv van kracht waren. In de periode dat het?account actief was, plaatste men?vrijwel dagelijks informatie op zijn Facebookpagina met als doel de aandacht van de verdachten in het onderzoek te trekken (opdat zij zouden reageren door, bijvoorbeeld, vriendschapsverzoeken te sturen of vriendschapsverzoeken te honoreren). Voor de verdachten en hun omgeving (hun ?vrienden? op Facebook en hun volgers op Twitter) was niet zichtbaar dat de politie achter dit account schuilging. De activiteiten van het gefingeerde account?werden ook niet geheel door een bevel of bevelen ex artikel 126j Sv gedekt. De rechtbank is van oordeel dat een bevel ex artikel 126j Sv had moeten worden verkregen voor zowel het aanmaken van het account als alle activiteiten van dit account. Hierbij heeft de rechtbank het feit dat die activiteiten onder een gefingeerde naam werden verricht alsmede de duur van die activiteiten betrokken. Ook in zoverre is dus sprake van een vormverzuim.
Proportioneel
Ten aanzien van de ernst van de verzuimen (de inbreuk op de privacy) en het nadeel dat hierdoor is veroorzaakt oordeelt de rechtbank dat relativering op zijn plaats is. Het gaat in deze om het inwinnen van informatie in de digitale wereld. De verzamelde gegevens waren publiekelijk toegankelijk. Het betreft dus een andere (en minder ernstige) situatie dan de situatie waarin informatie wordt verzameld in een afgesloten ?ruimte? (bijvoorbeeld een woning). Van belang in dit verband is ook dat verdachten hun Facebookpagina?s met name gebruikten om uit te dragen waar zij voor stonden, voor hun boodschap; het was hen er juist om te doen dat anderen kennis namen van de inhoud van hun pagina?s.
Er waren volgens de rechtbank?goede gronden om tot stelselmatige informatie-inwinning over te gaan, zodat geen sprake is geweest van een inbreuk op de privacy van verdachten waarvoor geen inhoudelijke rechtvaardiging bestond; als de politie aan de officieren van justitie had gevraagd om bevelen ex artikel 126j Sv af te geven, dan zouden deze zonder enige twijfel zijn verstrekt.
Van belang is ook dat waar tot meer indringende vormen van het inwinnen van informatie is overgegaan, zoals het versturen van vriendschapsverzoeken (waarmee toegang kon worden verkregen tot afgeschermde gedeeltes van Facebookpagina?s), deze activiteiten w?l werd gedekt door artikel 126j Sv.
Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat de geconstateerde vormverzuimen er niet toe hebben geleid dat de opsporingsactiviteiten niet of slechts beperkt controleerbaar zijn geweest doordat zij achter de rug van de officieren van justitie plaatsvonden en doordat als gevolg daarvan behoorlijke verslaglegging ontbrak. Weliswaar valt op die verslaglegging, zoals de rechtbank later nog zal overwegen, wel het een en ander aan te merken, maar hieraan behoeft, wat de rechtbank betreft, geen gevolg te worden verbonden.
Jurisprudentie
Deze jurisprudentie?lijkt hiermee duidelijk. De politie mag incidenteel kijken op Facebook of Twitter. Wil men gefingeerde accounts aanmaken om?mensen structureel te volgen of vriend worden om besloten informatie te bekijken, dan is in principe een bevel nodig. Maar belangrijk is wel hoe openbaar de verdachte de informatie zelf maakt. Als het hun evidente bedoeling is informatie zelf wijd te verspreiden, dan mag de politie gerust meekijken. Vriend worden van een persoon met afgeschermd account die daar priv?dingen deelt met een beperkte groep, zou dus een?bijzondere opsporingsbevoegdheid zijn en een bevel vergen.
Bronnen: Recht.nl, Ius Mentis, Rechtspraak.nl, AD, RTL?
Wat nu als een agent postings plaatst waarin hij zijn FB vrienden vraagt om informatie over reizen naar Syri? voor jihad? Of vraagt of iemand mee wil helpen de Ridderzaal op te blazen.
Ik heb misschien iets gemist maar volgens mij is er in het vonnis/artikel hieraan voorbij gegaan…
M.a.w. ik heb het gevoel dat “we” gestuurd worden naar een weinig relevante richting in een discussie die gecontroleerd wordt vanaf het begin.
M.v.g.
G.R.M.